Psalms 38

1) gedenken

Aan de grote benauwdheid, waarin hij was geweest, en aan de genade des Heeren, die hem daaruit verlost had. Verg. Ps. 132:1. Jes. 63:7.

Ps 132.1 Isa 63.7

2) straf

Verg. Ps. 6.

3) groten

Of, verbolgenheid.

4) pijlen

Door de pijlen en de hand Gods verstaat hij hier zijn zware krankte. Zie Deut. 32:23. Job 6:4.

De 32.23 Job 6.4

5) gedaald

Dat is, zij zijn alzo in mij geschoten, dat zij diep zijn ingedrongen.

6) vrede

Dat is, geen rust, geen ophouden van pijn in mijn lichaam. Verg. Ps. 35:10; Ps. 51:10.

Ps 35.10 51.8
7) gaan over

Gelijk de waterbaren, die tot over iemands hoofd gaan, gelijk Ps. 42:8. Aldus vergroot de profeet zijne zonden, mitsgaders hare straffen. Verg. Ps. 40:13.

Ps 42.7 40.12
8) dwaasheid

Of, onbedachtzaamheid, onbezonnenheid, onvoorzichtigheid: waardoor hij zijne zonden en gebreken verstaat. Verg. Ps. 38:4, en onder, Ps. 69:6.

Ps 38.3 69.5
9) krom

Of, misstaltig, ongestalte.

10) zwart

Zie Ps. 35:14. Dit kan men duiden op de uiterlijke rouwtekenen in kleding en inwendigen rouw des harten. Of, zwart, ziende op de mismaaktheid van zijn lichaam vanwege zijn ziekte.

Ps 35.14
11) verachtelijke

Anders, brand, alsof zij geroosterd en voorts verdord waren.

12) brul

Ik roep als een leeuw.

13) geruis

Of, briesen; dat is, gelijk een leeuw briest, of de zee bruist; [waar van het Hebr. woord ook genoemen wordt, Jes. 5:30.] alzo is mijn hart zeer onrustig en woelende. Anders, zuchten.

Isa 5.30
14) keert om

Of, klopt.

15) kracht

Verg. Ps. 40:13.

Ps 40.12

16) zij zelven

Te weten, mijne ogen; hij wil zeggen dat zijn gezicht zeer verdorven is, alsof hij [om zo te spreken] geen ogen had. Of, versta, zij zelve, voor de kracht en het licht zijner ogen.

17) tegenover

Dat is, zij houden zich van mij af, mijne ellende als van verre aanziende; waaruit sommigen afnemen dat het de pestilentie of immers enige andere besmettelijke of vuile krankheid geweest is.

18) En die

Hij wil zeggen: Boven al dat houden mijne tegenpartijders niet op mij te vervolgen; vrienden verlaten mij en vijanden vervolgen mij.

19) mijne ziel

Dat is, naar mijn leven staan. Zie Exod. 4:19. 2 Sam. 4:8.

Ex 4.19 2Sa 4.8

20) verderving

Of, allerlei verdriet, argheid, rampzaligheid.

20) tegenredenen

Alsof ik schuldig ware en geen stof had om mij te verantwoorden.

22) zeide

Te weten, bij mijzelven, dat is, ik dacht, of ik zeide; te weten, in mijn gebed tot U.

23) grootmaken

Gelijk Ps. 35:26. Zie aldaar.

Ps 35.26
24) Want

Dat is, dewijl ik toch zo gesteld ben, dat ik naar menselijke waarschijnlijkheid onder dezen last zou moeten bezwijken, zo is het te meer nodig dat Gij mij helpt, om mijnen vijanden gene oorzaak van vreugde te geven. Verg. Ps. 35:15. Job 12:5. met de aantekening.

Ps 35.15 Job 12.5
25) levend:

Of, worden al levende machtig. Hij wil zeggen: Terwijl ik beladen ben met bekommernis en smart, leven zij in voorspoed, wellust en onbekommerd, worden vet, grof en sterk; gelijk David elders dikwijls klaagt.

26) groot:

Of, vermenigvuldigd.

27) staan:

Gelijk satans; welken naam de duivel heeft van dit Hebr. woord Verg. 2 Sam. 19:22. en zie Job 1:6.

2Sa 19.22 Job 1.6
Copyright information for DutKant